Veelgestelde vragen van patiënten
De diagnose lobulair borstkanker en de keuzes rondom behandeling en controles leveren veel vragen op bij patiënten. We hebben de meest voorkomende vragen verzameld en hieronder op hoofdonderwerp ingedeeld.
Door op v achter de vraag te klikken zie je het antwoord verschijnen. Je kunt ook op bepaalde woorden zoeken met behulp van het vergrootglas.
Even wat algemene informatie over hoe een borst is opgebouwd. Een borst bestaat uit diverse structuren met verschillende functies. Er zijn lobben (die melk produceren), buizen (die de melk transporteren), het tepelgebied, vetweefsel, bindweefsel, zenuwen, de borstspier, lymfen en bloedvaten.
Een melkklier (glandula mammaria) is een lob van een aantal alveoli (blaasjes) met daarin melk-producerende cellen. In één borst zitten ongeveer 10 tot 25 melkklieren. Alle melkklieren hebben hun eigen melkkanaal (ductus lactiferi) en elk melkkanaal mondt afzonderlijk uit in de tepel.
Op basis van moleculaire en gedragskenmerken van de borstcellen wordt een onderscheid in soorten borstkanker gemaakt. Het soort borstkanker zegt niets over uit welke normale borstcellen de kanker is ontstaan. De oorsprong is onbekend; elke normale cel in een borst kan in principe elk type borstkanker worden door veranderingen op celniveau.
De twee meest voorkomende kwaadaardige borsttumoren (carcinomen) zijn no special type (NST) en invasief lobulair carcinoom (ILC). NST werd voorheen invasief ductaal carcinoom (IDC) genoemd.
Lobulair en NST tumoren kunnen beiden uit de lobben en/of de buisjes ontstaan, maar de naamgeving zorgt soms voor verwarring. Er zijn moleculaire en gedragskenmerken die ofwel meer of juist minder vaak voorkomen bij ILC versus NST.
Binnen deze twee meest voorkomende soorten zijn ook weer verschillende subtypes borstkanker te onderscheiden. Ook kunnen combinaties van verschillende soorten en/of subtypen borstkanker tegelijk voorkomen. NST en ILC kunnen ook tegelijkertijd voorkomen: sommige borstkankercellen hebben dan nog wel e-cadherine en andere niet. Academische centra diagnosticeren dit als “ducto-lobulair”.
De meest voorkomende subtypes van lobulair borstkanker vind je hier.
Invasief betekent dat de kankercellen in de omliggende weefsels groeien en soms uitzaaien. Vroeger dacht men dat deze borstkanker in de lobben van de borst ontstaat. Dat idee is inmiddels achterhaald. Meer recent onderzoek heeft aangetoond dat het verlies van een bepaald celeiwit, e-cadherine, kenmerkend en uniek is voor een lobulair tumor (carcinoom). Dit eiwit zorgt ervoor dat cellen aan elkaar plakken. Wanneer het eiwit ontbreekt, zoals bij ILC het geval is, laten de tumorcellen elkaar los en gaan ze in een soort strengetjes verspreid door de borst groeien. Verlies van E-cadherine is vaak te wijten aan een mutatie in het CDH1-gen.
De manier waarop ILC-tumoren groeien kan het moeilijker maken om ze te diagnosticeren. Ze zijn door de vorm moeilijk te voelen bij (zelf-)onderzoek maar ook lastiger te zien op beeldvorming zoals een mammografie en/of echo en/of MRI. Tumoren kunnen daarom groter en mogelijk verder gevorderd zijn op het moment van diagnose. Het komt vaak voor dat de tumor na een operatie groter blijkt te zijn dan vooraf was verwacht vanuit de beeldvorming.
ILC is vaak een “laaggradige” kanker. Dit betekent dat lobulair kankercellen meer op normale borstweefselcellen lijken en de kanker de neiging heeft om langzaam te groeien en zich te verspreiden.
NST is het meest voorkomende type borstkanker en werd voorheen IDC genoemd. NST-kankercellen hebben in de regel een ander uiterlijk, tumoractiviteit en gedrag dan ILC. In tegenstelling tot ILC zijn de meeste NST-tumoren E-cadherine positief. Dit betekent dat bij NST het celeiwit (e-cadherine) dat fungeert als lijm tussen cellen aanwezig is. De cellen blijven aan elkaar zitten en vormen een knobbel in de borst. Daardoor zijn ze beter te herkennen en te diagnosticeren dan ILC.
ILC is E-cadherine negatief wat betekent dat de lijm tussen de cellen afwezig is. Hierdoor worden er geen knobbels gevormd maar groeien de kankercellen in een losmazig patroon. Dit maakt dat ze veel moeilijker te herkennen en te vinden zijn.
Uitzaaiingen van zowel NST als ILC kunnen op plekken zoals in de botten en lever voorkomen. Sommige patiënten met uitgezaaide ILC hebben een grotere kans op uitzaaiingen naar unieke en specifieke orgaanlocaties zoals het maag-darmkanaal; locaties die minder vaak voorkomen bij NST.
ILC-patiënten zijn over het algemeen ouder en hebben grotere tumoren op het moment van diagnose. Vaak is de kanker al in een gevorderd kankerstadium en is er sprake van een hoger aantal positieve lymfeklieren dan bij NST.
De unieke kenmerken van ILC vormen uitdagingen voor zowel de initiële diagnose, de beeldvormende onderzoeken naar de omvang en stadiëring van de kanker maar ook voor deelname van ILC-patiënten aan klinische trials. Bij trials geldt namelijk vaak de eis dat de ziekte aantoonbaar moet zijn en juist dat is zo lastig bij ILC.
NST en ILC kunnen ook tegelijkertijd voorkomen: sommige borstkankercellen hebben dan nog wel e-cadherine en andere niet. Academische centra diagnosticeren dit als “ducto-lobulair”.
Hoewel primaire ILC-tumoren meestal een lagere graad en ander woekeringspatroon hebben vergeleken met NST-tumoren, kunnen ze nog steeds terugkeren na de eerste behandeling(-en). Recente studies laten zien dat in vergelijking met patiënten met NST, patiënten met ILC een grotere kans hebben op een late terugkeer na 5 jaar.
Er zijn enkele studies die aantonen dat sommige patiënten met ILC een iets slechtere overlevingskans hebben vergeleken met patiënten met NST, maar er zijn nog geen studies die specifiek aangeven op welke patiënten met ILC dit van toepassing is.
Atypische lobulair hyperplasie en LCIS worden niet als kanker beschouwd maar wel als voorstadia daarvan. Beide afwijkingen bestaan uit abnormale cellen die kenmerken delen van de kankercellen die worden gezien bij invasief lobulair carcinoom (ILC). Hyperplasie is een overmatige groei van cellen. "Atypische" hyperplasie betekent dat de cellen er abnormaal uitzien. De abnormale borstcellen zijn in deze gevallen niet doorgedrongen in de omliggende weefsels en hebben zich niet verspreid. Het kan wel uitgroeien tot een invasief borstkanker.
De diagnose van deze afwijkingen in de borst is geassocieerd met een verhoogd risico op het ontwikkelen van borstkanker in een van beide borsten. Onduidelijk is of en hoe vaak dat gebeurt.
LCIS geeft meestal geen klachten en vormt bijna nooit kleine verkalkingen. Daarom wordt LCIS bijna nooit gevonden bij een mammografie. Wanneer het wel wordt gevonden is het aan te raden om met je arts over de beste benadering te overleggen, omdat elke situatie en persoon anders is.
Mensen met ALH of LCIS zullen mogelijk nooit kanker ontwikkelen.
Symptomen van ILC in de borst kunnen variëren van géén tot zichtbare veranderingen in het borstweefsel. Bij zelfonderzoek kan ILC soms worden gevoeld als een stevigheid of massa of een schijf. Routinematige zelfonderzoeken worden aangeraden zodat veranderingen of verschillen kunnen worden gevoeld of opgemerkt.
Borstkanker, inclusief ILC, kan soms een rimpeling of trekken van de huid, afplatting of intrekking van de tepel, onverklaarbare verharding van de huid of een kuiltje of deuk in de borst veroorzaken. Eén borst kan groter lijken of een andere vorm hebben dan de andere. Ook kan er wat afscheiding of vocht uit de tepel komen.
Soms kan er sprake zijn van een gekrompen borst omdat de tumor aan het weefsel eromheen trekt. Pijn aan de borst komt minder vaak voor maar is mogelijk. Er kan een trekkerig gevoel zijn, pijnscheuten en steken in de borst die komen en gaan of die er de hele tijd zijn. Er kan ook een wat irriterend of jeukerig gevoel op de huid of in de borst zijn dat niet weggaat.
ILC is regelmatig helemaal niet te vinden bij zelfonderzoek, zelfs niet als de tumor groot is. Vergrote lymfeklieren kunnen wel of niet worden gevoeld in de oksel en/of okselgebied. Raadpleeg altijd je huisarts bij veranderingen of bij twijfel.
Hoewel mutaties in bepaalde genen het risico op het ontwikkelen van borstkanker kunnen verhogen, kunnen specifieke erfelijke mutaties in het CDH1-gen een levenslang risico op zowel ILC als erfelijke diffuse maagkanker met zich meebrengen. Deze mutatie is zeldzaam en de meeste patiënten met ILC hebben deze erfelijke mutatie niet.
Patiënten worden vaker doorverwezen voor genetische tests bij diagnose als er een persoonlijke of familiegeschiedenis van borstkanker is, als patiënten jonger dan 50 jaar zijn bij diagnose, en afhankelijk van de persoonlijke familiegeschiedenis en etniciteit. In sommige bevolkingsgroepen (zoals Ashkenazi joods) komen bijvoorbeeld veel vaker de borstkankergenenmutaties BRCA1 en BRCA2 voor.
Patiënten met lobulair borstkanker in beide borsten jonger dan 50 jaar, of één borst met een familiegeschiedenis van lobulair borstkanker en die gediagnosticeerd worden vóór de leeftijd van 45, kunnen specifiek getest worden op de erfelijke CDH1-mutatie. Mutaties in andere genen waaronder BRCA1, BRCA2, CHEK2 en PALB2 verhogen ook het risico op borstkanker.
Kanker is vaak het gevolg van een genetische verandering (mutatie) in een lichaamscel. Er zijn ook tumoren zonder mutaties in het DNA. Daar is dus op een ander niveau iets mis met de regulatie van groei en apoptose van cellen. Niet alle genetische factoren zijn erfelijk. Sommige mutaties kunnen spontaan optreden door omgevingsfactoren, zoals bijvoorbeeld blootstelling aan straling, alcohol, langdurige stress, chemicaliën of virussen. Er moet dan sprake zijn van meerdere mutaties voordat kanker ontstaat. Deze mutaties zijn dan niet van de ouders geërfd, maar ontstaan tijdens het leven van een persoon. Een somatische mutatie is een specifiek type genetische mutatie die niet erfelijk is en zich alleen in de somatische cellen voordoen; dit zijn de cellen die niet betrokken zijn bij voortplanting, zoals huidcellen, levercellen, of cellen in je organen en ook borstcellen.
Bij de meeste ILC-patiënten is het verlies van E-cadherine in borstcellen het resultaat van een somatische mutatie in het CDH-1 gen.
Borstdichtheid weerspiegelt de hoeveelheid klierweefsel vergeleken met de hoeveelheid vetweefsel in de borst. Vrouwen met dicht borstweefsel hebben ongeveer een 2-voudig risico om een type borstkanker te ontwikkelen. Er zijn geen gegevens bekend of dichtheid het risico op specifieke soorten borstkanker, zoals lobulair, vergroot.
Vrouwen met matige (categorie C) tot extreem dichte borsten (categorie D) kunnen aanvullende screeningmethoden worden aangeboden, aangezien ILC zeer moeilijk te detecteren is in dichte borsten met een mammografie (https://www.mayoclinic.org/tests-procedures/mammogram/in-depth/dense-breast-tissue/art-20123968).
Borstdensiteit is voor een deel erfelijk bepaald. Ook hormonen en leeftijd zijn van invloed. Zo hebben jonge vrouwen vaak dicht borstweefsel, wat met het ouder worden minder dicht kan worden. Borstdensiteit kan met name afnemen na de menopauze.
Het gebruik van hormoonvervangende therapie rondom de menopauze met zowel progesteron als oestrogeen is in verband gebracht met een verhoogd risico op borstkanker. Er zijn meerdere studies in meerdere cohorten uitgevoerd die specifiek onderzochten of het gebruik van HRT het risico op (lobulair) borstkanker verhoogt. Hierbij zijn niet-gebruikers van HRT vergeleken met gebruikers van gecombineerde oestrogeen- en progestageenhormoontherapie (CHRT).
Hieruit bleek dat degenen die HRT minstens 6 maanden gebruikten een verhoogd risico op lobulair borstkanker hadden.
Hoewel de naamgeving suggereert dat het om een natuurlijk product gaat is dat niet het geval. Bio-identieke hormonen zijn hormonen die qua structuur identiek zijn aan de hormonen die het menselijk lichaam zelf produceert. Ze worden meestal gemaakt uit plantaardige bronnen zoals soja. Daarna worden ze chemisch omgezet in een vorm die identiek is aan de hormonen die het menselijk lichaam van nature produceert. Dit in tegenstelling tot synthetische hormonen die kunnen afwijken in structuur en werking.
Bio-identieke hormonen worden soms ingezet bij gezonde vrouwen met veel overgangsklachten die nooit borstkanker hebben gehad. Over de inzet bij vrouwen die wel borstkanker hebben gehad zijn de meningen verdeeld en ontbreekt objectief onderzoek.
Een duidelijke en afgebakende definitie van wat nou precies onder bio-identiek valt ontbreekt. Dit belemmert het wetenschappelijk onderzoek ernaar. Over een verband tussen het gebruik van bio-identieke hormonen en het ontstaan van LCIS en ILC zijn geen betrouwbare onderzoeksgegevens beschikbaar.
Hoewel bio-identieke hormonen vaak als een natuurlijke oplossing worden gepromoot tegen allerlei klachten is het belangrijk om te weten dat niet alle claims over de voordelen wetenschappelijk bewezen zijn. In sommige gevallen kunnen bio-identieke hormonen, net als synthetische hormonen, bijwerkingen veroorzaken of risico's met zich meebrengen, zoals verhoogde kans op borst- of baarmoederkanker, bloedstolsels of hartziekten, afhankelijk van de dosering en duur van het gebruik.